Het mennenhuijs (1/3)

Beschouw dit verhaal maar als een stukje uit een legpuzzel. Want zoals het met veel geschiedenissen gaat, je hebt enkele puzzelstukjes, maar veel andere heb je niet. En dan hoop je dat je die nog es vindt, of dat anderen die vinden. Maar je hebt toch een begin en daar gaat het om.

Het verhaal gaat over het Mennenhuijs in Welsum. Het betreft het erf waar voorheen de familie Hulsebosch en daarvoor de familie Hein woonde (nu ‘Hiawatha’). Het ligt ten oosten van ‘de Halmen’, vroeger Wiggherink’ genoemd en ook wel ‘Schut Arend’.

Een artikel van Ruud van Beek in de krant van januari 1964 vormt het vertrekpunt. Het Mennenhuijs is het erf Ter Haren, ofwel De Haar, waarvan de eerste vermelding dateert uit 1376. In 1420 kwam het door schenking in eigendom van de devotengemeenschap Bergklooster op de Agnietenberg. Na de hervorming verviel het aan de stad Zwolle.

In het schattingsregister van 1445 wordt Joh. Nut als bewoner genoemd. Zo werd dit boerenerf de eeuwen door ook het Notshuis genoemd. Die naam prijkt zelfs nog op de kadastrale kaart van 1832.

In 1704 was het erf ‘gezworen’ in de marke  Rosengaerde, met als bewoner Gerrit Mennen.  Tussen het Mennenhuijs en Wiggherink liep richting de Hessenweg de Mennensteeg. Vanaf de Vecht naar het Mennenhuijs lag de Haringweg, oorspronkelijk de Haarweg. Zowel de Mennensteeg als de Haarweg ontlenen hun naam aan het erf Ter Haar.

In algemene zin is  een ‘Haar’ een hoger gelegen, opgestoven vlakte, omringd door lager gebied. Je vindt die naam overal terug. Denk maar aan Witharen, Slagharen, Balderhaar, enz. Hier, bij het erf Ter Haar, begon denkelijk die verhoging in het landschap, die zich in noordelijke richting uitstrekte. Naar de einder waar naderhand steeds meer heide ontgonnen werd.

Historische Werkgroep Oudleusen