Soms hangt bij ons aan de deur een plastic tas met een paar stronken boerenkool. Zo van het land. Dat is een geschenk van een van onze beste vriendinnen. Toen ik daarvoor dankte vroeg ik ook of de vorst er al over heen gegaan was. Dat moet bij boerenkool, dan wordt het zoeter.
Laatst was ik samen met een van mijn beste vrienden naar de bronnen van de Vecht. We gaan elk jaar daar een keer heen. We volgen de Vechtdalroute. Via Gramsbergen, Laar, Uelsen, Lage, Nordhorn, Isterberg met de uitkijktoren, Schüttorf, Ohne, Wettringen, Schöppingen, Eggerode naar Darfeld.
In Eggerode staat een kapelletje waar we altijd even mediteren en een kaars opsteken voor iemand die onze speciale aandacht verdient. In Darfeld ontspringt de Vecht. Een klein stroompje bij een bruggetje, omringd door boerderijen en huizen.
En na een middagtukkie gaan we naar Münster. Die mooie stad waar de cafés talrijk zijn en de restaurants gastvrij.
Dit keer wilde ik weer graag Sauerkraut mit Wurst eten.
Dat hadden ze niet meer. Nu was het Grünkohl wat de pot schafte.
Wat Grünkohl is, wist ik niet. Toen ik de Ober ernaar vroeg, ik kan goed Duits, was het antwoord ‘Nah, einfach, Kohl, mit Wurst und ein Metzlerendchen’. Ik begreep er niets van. Wat is groene kool. Dat eendje leek me wel wat, ik hou van gevogelte.
‘Lass nur kommen’. Riep ik vol vertrouwen.
En daar kwam de Ober: een bord boerenkool met worst en een eindje van de slager: varkenslapje. De aardappels ernaast, die moest ik zelf stamppotten.
En ik vroeg nog ‘Ist wohl der Fürst daarüber gegangen?’ De Ober: ‘Welcher Fürst? Wilhelm der Dritte?’
Ik: ‘Ja, der! Den kennen wir noch. Der hat noch bei uns gewohnt!’
De stamppot was wel lekker, ma lange niet zo zuute as thuus.
Bertus Grotenhuis.