Column

Het is mei 2015 als ik voor het eerst kennis maak met de lelijke trekjes van mijn buurvrouw. Ze vulde de potten met voorjaarsbloeiers en ik maakte even een praatje met haar. Zoals altijd, eerst over het weer en vervolgens over het laatste nieuws in Oudleusen.

Opeens kreeg ons een gesprek een vervelende wending. Opgewonden en met veel gebaren probeerde ze mij te overtuigen. Ze werd zo fel dat ze ervan ging stotteren. “Dat ze komen, daar heb ik geen problemen mee. Maar zeg nou zelf, jij wilt ze toch ook niet bij jou in de buurt. Daar komt alleen maar gedoe van. De regering en de gemeente kunnen wel meer zeggen, maar wij zitten er straks maar mooi mee. In de stad vind ik het nog iets, maar hier in zo’n klein dorpje….Nee. Zo langzamerhand verandert ons hele dorp. Je zult ze maar tegenover je krijgen. Straks maken ze er een stinkzooi van. Ik weet niet of het iets uithaalt, maar ik vind dat we bezwaar in moeten dienen.”

Ik wist even niet hoe ik hier op moest reageren. Zelf zag ik ze eerlijk gezegd ook liever elders. Maar als iedereen zo denkt, dan komt het ook niet goed. Alle verandering is geen verbetering, maar soms moet je iets ook een kans geven. Ik koos voor een positieve benadering. Ik dacht: ze zorgen in ieder geval voor levendigheid en nieuwe sociale contacten in de buurt.

En of het zo moest zijn. De gemeente huisvestte de vreemde pal tegenover ons huis. De hele buurt was in rep en roer. De eerste dagen legde niemand contact. Dat is het nadeel van een klein dorp, als nieuweling burger je niet zo snel in. Zelf ben ik vrijwel direct langs gegaan om kennis te maken. Als ik nu op de verandering terugkijk, dan ben ik alleen maar blij dat de gemeente de beslissing nam om de ondergrondse vuilniscontainer tegenover ons huis te plaatsen. Als ik later 80 ben dan hoef ik in ieder geval niet zo ver te sjouwen met mijn vuilniszak met restafval.